rustig neergeleide berusting
onder het jonge, bange branden van de zon.
Regen: reiniging.
Wit gewassen straten, klaterende tremsporen,
witte wegen, lijnen van het spelend licht,
onbevlekt herboren.
Licht dat de koffiehuizen en de winkels binnenspoelt:
verwachte Heiland.
Over het land ging de regen, de godsgezant:
Johannes die de zielen zuiver zingen zou.
Zó regen: opperste reiniging in mij.
Als klederen pas gekomen uit een nieuw-wasserij
zie ik de mensen gaan over de straat; want geen doel
heeft de regen dan dit: de wereld voor te bereiden,
te reinigen voor de zonnekomst.
Ik die weet, -- heilig weten van Gods genade, --
stap levend blij door regen, door de straten
en langs de huizen, die zich baden laten
als ik in het heilige bad der reiniging.
Grootse wandeling: bewuste, uiterlike ritmus
der stille handeling van het innerlike denken.
Ritmus van mijn Ik, opgelost in het alomvattende ritmus van de elementen.
Wandeling, rit door regen,
regen, zelf rit door der getijden zegen.
Lust van te gaan en de regensruppels sterven te voelen
in het koele van mijn regenjas.
Nieuwe werkelikheid: zachte regen die mij omvat;
stortvlaag, die mij opneemt, verder draagt in zich;
frisheid van mijn handen en van mijn gelaat;
onwerkelike werkelikheid, zó onverwacht,
maar zelf wachtend op wat zij voorbereidt. Loutering.
Want zoals de waters van de regen wegspoelen,
na de reiniging, hun taak volbracht,
zo lopen de straten, slechts met het éne doel,
op en naar een groot plein,
dat onbewust van wat voorbij is,
en blank reeds, onbewust ook van zijn huidige schoonheid,
te midden zongeplas
te rusten lig.
Zware adem. Rust. Bevrediging.
Ik sta midden van het plein,
zó als het plein te midden van der straten kruising ademt,
en ben dit alles nu. Rust.
Denken dat zich een ogenblik vergenoegt te zijn
de gedachteloosheid van 't enige genieten.
Over zó'n strijd onthutst, ligt de zon enkel te kijken
te midden van het verslagen leger der wolken.
1-15 september 1917