Verzen
1890
- TOEN
de tijden bladstil waren, lang geleen
- IK
zat toen heel stil te werken
- 0 ALS
de zon schijnt
- WIJ
zilvren wezens, nevellichten, gewassen
- GIJ
zijt een stille witte blinkesneeuw
- 0
KOELE zwarte ademen van den nacht
- DE
zon. De wereld is goud en geel
- DE
stille weg
- IN de
zwarte nacht is een mensch aangetreden
- DE
boomen waren stil
- DE
heide is maar stil
- HET
is weebleekerig grijs
- EEN
kind dat altijd verlangt
- BEWEGING
is vóór me ongewis
- IK
ben alleen in het lamplicht
- TOEN
zag ik je
- IK
zat eens heel alleen te spelen
- GIJ
staat zoo heel, heel stil
- SCHADUWEN
wand'len in haar oogezalen
- MIJN
liefste was dood
- IK
proefde de lauwe luchten
- VOEL
je den nacht
- DE
lente komt van ver, ik hoor hem komen
- HET
strand was stil en bleek
- HÈ
IK wou jij was de lucht
- DIT
zijn de bleeke, bleeklichte weken
- IK
was toen een arme jongen
- HAAR
oogen tinkelkelken
- STIL
zit ze, kijkt voor zich
- 't
IS zwart en donker
- HET
was in den zwarten nacht
- HET
regende in de stad
- ZACHT
kwam ze als jonge sneeuw
- EN ik
bij de stille zeeën
- DE
lucht was geel als geele chrysanthemen
- GIJ
zijt een bloem, een lichte roode bloem
- IN
de stilte van de stad
- 'S
AVONDS in 't donker doet ze de oogen dicht
- ONZ'
hoofden weenen en zijn genegen
- 'S
NACHTS dan is 't leven haar zoo hel en roode
- TOEN
bliezen de poortwachters op gouden horens
- IK
zat eens heel alleen te denken
- DE
straalpralende dag
- HET
gouden zongezwier
- 'TIS
alles weenen, de storm, het huis
- EEN
roode roos is in mijn hand
- MIJN
handen zijn zoo heet
- ERGENS
moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen
- IN
de verte zag ik blanke wateren
- IK
had zoo lang rondgeloopen
- IK
wilde ik kon u iets geven
- ZE
zat daar rechtop en keek
- IK
lag te slapen op mijn bed
- IK
liep 's avonds door mijne stad
- SAMEN
te loopen tusschen breede zeeën
- ZACHTLICHTE
lentenen
- LAAT
ik nu denken hoe dat alles was
- IN
een grijs huis en in een kamerlicht
- ZIE
je ik hou van je
- HET
was dien avond zoo stil
- 'k
HEB mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend
- DE
grijze lucht als een satijnen waaier
- AVOND.
De heuvels vallen vaal
- DE
lucht was fijn. Avond
- BLINKEND
licht splinterde fijn
- DAAR
ligt dat water -- dat schitterende water
- MIJN
grijze tintelreine
- AL
die grijze dagen
- IN
den heeten nacht een heet zwart grijs korenveld
- GEBENEDIJDE
- ER
was veel goud eikegeel
- ER
was toen sneeuw op 't mos
- TWEE
lampen schijnen
- DAT
kouwe vleesch van een ander
- DE
lente -- ik sta midden in haar
- DE
boomen golven op de heuvelen
- DE gonsregen,
regen
- DE
lamp schijnt, de kamer is open
- ALDOOR
dat metalen ruischen van de metalen stralende zee
- DE
zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide
- DE
golven en hun òver voorovervallen
- LEVEN,
zoele omsomberde even inschitterde
Toevoeging
Bijgedragen door:
Dick van Halsema
HTML: Marc van Oostendorp, voor het Project
Laurens Janszoon Coster